Deze familiesaga speelt zich af in de jaren zestig aan de oostkust van Nieuw-Zeeland, in een gemeenschap van Māori-schapen scheerders. Twee families, de Mahanas en de Poatas, zijn al lang rivalen. Aan het hoofd van de Mahana regeert de grootvader, een tirannieke patriarch die zich uitstrekt over tradities en snel goddelijke toorn belooft aan degenen die zich schuldig maken aan kleine fouten zoals luiheid, onvermogen om hout te hakken, gebrek aan nuchterheid op het gebied van kleding, of zelfs lang haar voor jongens. Wanneer zijn kleinzoon Simeon zijn autoriteit in twijfel trekt, blijkt dat de goddelijke woede klein is vergeleken met de toorn van grootvader Mahana: tijdens een ruzie die escaleert, verbant hij Simeon en zijn gezin. Wanneer Simeon de ware oorzaken van de familievete onthult, brengt hij niet alleen zijn toekomst in gevaar, maar ook de cohesie van de hele gemeenschap.